![]() |
![]() |
| ||||
|
![]() ![]() De eilanden van Nieuw-Zeeland overspannen 34 en 47 graden zuiderbreedte en kruisen het pad van de roaring forties, de winden die rond de onderste helft van de aardbol waaien. Ze worden van het dichtstbijzijnde grote land, Australië, gescheiden door de daar 1600 km brede Tasmanzee. Het land ligt op de internationale datumgrens, tegenover de Greenwich-meridiaan, en zou het eerste zijn waar de zon opkomt. Het klimaat varieert van gematigd tot subtropisch. Door de nabijheid van de zee regent het er veel en is de begroeiing weelderig. Er komen veel vogels en vissen voor, maar behalve twee vleermuissoorten zijn de landzoogdieren allemaal door Maori’s en Europeanen ingevoerd. Het land is nog niet zo lang bewoond, telt minder dan 4 miljoen inwoners en bezit een schoon, natuurlijk en ongerept milieu. De seizoenen in Nieuw-Zeeland zijn tegengesteld aan die op het Noorderlijk halfrond. De lente begint in september en de zomer in december, de herfst loopt van maart tot en met mei en de wintermaanden zijn juni, juli en augustus. De temperaturen op het Zuidereiland zijn iets lager dan die op het Noordereiland. De meeste regen valt in de winter; de zomer is relatief droog. Toeristen moeten zijn voorbereid op snelle weersomslagen, een kenmerk van een zeeklimaat. Door de ligging van het land op de breedtegraag staat het bloot aan winden uit het westen en oosten, uiteenlopend van zachte briesjes tot orkanen. Het landschap van Nieuw-Zeeland ![]() Flora en fauna Nieuw-Zeeland is 80 miljoen jaar een geïsoleerd gebied geweest, met als resultaat dat er planten en dieren voorkomen die nergens anders ter wereld worden aangetroffen. Het kent slechts twee landzoogdieren (allebei vleermuizen), al komen er voor de kusten veel zeeleeuwen, walvissen en dolfijnen voor. Loopvogels allerlei hagedissen, reuzenslakken, primitieve kikkers en planten die net zo oud zijn als dinosauriërs, maken Nieuw-Zeeland uniek. Ondanks de schadelijke invloed van de mens in de afgelopen duizend jaar, is er nog veel te zien. |